Het ego is de staat van gevangenschap van de materie, de dualiteit, het deel. Daarmee is het de staat van afgescheidenheid van de geest, de singulariteit, het Geheel (het leven zelf, het universum, God). Het Zijn is de staat van één zijn daarmee. Het ego is derhalve de onvolmaakte, de onvolwaardige, staat. Het Zijn is de volmaakte, de volwaardige, staat oftewel de staat waarin je waardigheid volmaakt is. Vanwege de gevangenschap van de materie, de vorm, is de waardigheid van het ego afhankelijk van vorm, van omstandigheden. Aangezien het ego uit overlevingsdrang geen gevoelens en vooral geen onprettige gevoelens wil ervaren, worden die omstandigheden als onwaardig beschouwd zodra er onprettige gevoelens aan ervaren worden (voor de transitie van ego naar Zijn dient het ego letterlijk te sterven). Het Zijn is innerlijk vrij van vorm, van omstandigheden, van gevoelens inclusief de wil ervan en intrinsiek waardig. De waardigheid van het Zijn wordt dus niet door gevoelens bepaald. Dit betekent niet dat het Zijn geen andere omstandigheden kan wensen. Veranderen die niet, dan tast dat niet de waardigheid van het Zijn aan.
Hoe bepalen omstanders van een persoon die in erbarmelijke omstandigheden verkeert (zoals in verpleeg- en bejaardenhuizen) of deze omstandigheden waardig zijn? Is een omstander zijn ego, dan wordt de waardigheid van de omstandigheden van de persoon door de bewuste dan wel onbewuste gevoelens van die omstander bepaald. Vanwege het dualistische karakter van het ego kent het geen Waarheid en is het derhalve onderhevig aan innerlijke worsteling (het gevecht om goed en kwaad). De (schijn) oplossing daarvan wordt gecreëerd door middel van kwantiteiten (mate van goed en kwaad). Op grond daarvan kunnen omstandigheden als goed of kwaad, als waardig of als onwaardig, worden beoordeeld. De omstander zal overeenkomstig zijn gevoelens handelen, ook al heeft hij de indruk van niet. Is een omstander zijn Zijn, dan wordt de waardigheid van de omstandigheden niet door gevoelens bepaald, maar door de Waarheid van het Zijn. Die Waarheid is de niet te kennen Wil van het Geheel, het leven zelf, die bestaat uit de impuls tot manifestatie in het hier en nu. Ook het handelen van het Zijn van de omstander wordt door deze impuls bepaald en dat betekent dat hij het (absoluut) Goede doet, ook al vinden anderen van niet.
Het ego denkt het leven te kunnen beheersen en wil dat ook. Als gevolg hiervan wil het zekerheid, vastigheid. Zo wil het (on)waardigheid, bijvoorbeeld ten behoeve van de ethiek, definiëren om de omgang ermee te kunnen bepalen. Maar vanwege het niet bestaan van vastigheid en zekerheid in het universum is dat niet te definiëren. Het ego kan natuurlijk wel doen alsof het te definiëren is en zo besluiten wat de definitie is. Dat is wat in deze tijd waarin het ego nog domineert geschiedt. Dit betekent dat de wil van het ego wordt gevolgd en niet de Wil van het Geheel, het leven zelf, God.
De mens dient te beseffen dat het leven met niets anders bezig is dan hem te helpen zijn afgescheidenheid van het leven op te heffen oftewel het Zijn te realiseren. En dat het leven dat doet door omstandigheden te creëren die confronterend zijn, zowel voor de persoon die de omstandigheden ondergaat als de waarnemers (de omstanders) van die persoon en zijn omstandigheden. Op grond hiervan is het van belang zijnsontwikkeling toe te passen op de gevoelens die door de confrontatie geraakt worden.
Wie beslist over waardigheid of onwaardigheid? Gezien het voorgaande dient dat iemand te zijn die het Zijn heeft gerealiseerd en bevoegd is die beslissing te nemen. Dit is vergelijkbaar met de huidige functie van rechter dat nu nog een functie is waartoe het Zijn nog niet gerealiseerd hoeft te zijn, maar nodig is voor het vervolmaken van deze functie.